2018
Europees Hof van Justitie bevestigt bevoegdheid van nationale toezichthouders om op te treden tegen Facebook
Op 5 juni 2018 deed het Europees Hof van Justitie uitspraak in de zaak Wirtschaftsakademie (C-210/16).
Met deze uitspraak verduidelijkt het Hof van Justitie de bevoegdheden van nationale toezichthouders tegen de lokale vestigingen van een verwerkingsverantwoordelijke. Ofschoon de AVG de bevoegdheidsregels van nationale toezichthouders wijzigt, heeft de uitspraak een belangrijke precedentwaarde voor de lopende nationale procedures tegen Facebook. Bovendien verduidelijkt de uitspraak ook het begrip “verwerkingsverantwoordelijke”, dat ook onder AVG van belang blijft.
Het Hof stelt vast dat een nationale toezichthouder, op grond van de gegevensbeschermingsrichtlijn 95/46, kan optreden tegen de lokale vestiging van een buiten de EU gevestigde onderneming (zoals de Amerikaanse vennootschap Facebook), ook al is deze vestiging - op grond van de taakverdeling binnen het concern - uitsluitend belast met de verkoop van advertentieruimte en andere marketingactiviteiten. Dit is zelfs het geval wanneer de onderneming over meerdere Europese vestigingen beschikt en wanneer de verantwoordelijkheid voor de verkrijging en de verwerking van persoonsgegevens, voor het gehele grondgebied van de Unie, bij een vestiging die is gelegen in een andere lidstaat (in dit geval Facebook Ireland).
Het Hof stelt ook dat de nationale toezichthouder in dat geval bevoegd is om de wettigheid van de gegevensverwerking autonoom te beoordelen zij haar bevoegdheden tot ingrijpen ten aanzien van de op haar grondgebied gevestigde onderneming uitoefenen zonder eerst de toezichthoudende autoriteit van de andere lidstaat te verzoeken op te treden.
Voor de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit is deze uitspraak een opsteker in de lopende procedure tegen Facebook. “Zelfs met de komst van de AVG blijft deze bevoegdheidsuitspraak uitermate relevant voor de zaak ten gronde die onverminderd verder blijft lopen totdat Facebook haar praktijken in overeenstemming brengt met de Europese privacywetgeving. Het Hof bevestigt hiermee het standpunt dat wij sinds 2015 verdedigen inzake onze bevoegdheid om tegenover Facebook handhavend op te treden. Ook uitermate belangrijk is dat het Hof wijst op de gedeelde verantwoordelijkheid van organisaties die gebruik maken van Facebook diensten en technologieën”, aldus Willem Debeuckelaere.
Het arrest van het Hof van Justitie bevestigt het standpunt van de Advocaat-generaal, van 24 oktober 2017.
Wat voorafging
Op 24 oktober 2017 maakte Advocaat-Generaal Bot zijn standpunt bekend in de zaak Wirtschaftsakademie (C-210/16).
In deze zaak wordt het Hof van Justitie gevraagd om te verduidelijken wanneer het nationale privacyrecht van een lidstaat van toepassing is op een internationale speler zoals Facebook. Daarnaast wordt het Hof gevraagd om de bevoegdheden van nationale privacycommissies te verduidelijken eens het vaststaat dat het nationale privacyrecht van toepassing is.
In zijn analyse onderstreept de Advocaat-Generaal het belang van deze zaak voor de lopende nationale procedures tegen Facebook:
“Nu toezichthoudende autoriteiten van verscheidene lidstaten in de afgelopen maanden hebben besloten geldboetes op te leggen aan Facebook wegens schending van de regels inzake de bescherming van de gegevens van haar gebruikers, biedt de ter onderzoek voorliggende zaak het Hof de gelegenheid de omvang te preciseren van de bevoegdheden om in te grijpen van een toezichthoudende autoriteit […].”
De Advocaat-Generaal gaat in tegen de opvatting van Facebook dat zij enkel onderhevig zou zijn aan de Ierse privacywetgeving en aan het toezicht van de Ierse Autoriteit. Hij volgt daarmee de opvatting van de Belgische Autoriteit dat de Europese wetgever de lidstaten de mogelijkheid heeft gelaten hun eigen nationale wetgeving toe te passen, waardoor de wetgeving van meerdere lidstaten naast elkaar van toepassing kan zijn.
Het advies van de Advocaat-generaal is niet bindend voor het Hof van Justitie, maar wordt in de praktijk vaak gevolgd.